U bent hier: Home - Arbocatalogus timmerindustrie - Wet- en rege... - Houtstof - Arbobesluit

Print deze pagina


Het Arbobesluit over Houtstof


Teneinde blootstelling aan houtstof zo veel mogelijk te beperken somt de wet een groot aantal maatregelen op die de werkgever in ieder geval moet nemen ( Artikel 4.1c ). Deze maatregelen hebben o.a. betrekking op de organisatie van het werk, de werkmethoden, de inrichting van de werkplaats, de te gebruiken arbeidsmiddelen (machines, handgereedschap e.d.) en de selectie van het personeel.

Zorgplicht van de werkgever
Om blootstelling aan houtstof te voorkomen, of in ieder geval zo veel mogelijk te beperken, moet de werkgever allereerst weten of en in welke mate sprake is van een dergelijke blootstelling. Hij moet dus (laten) meten en beoordelen ( Artikel 4.1b ). Als blijkt dat er blootstelling kan zijn, moet hij passende maatregelen nemen. Zowel de beoordeling als de maatregelen moeten worden opgenomen in de risico-inventarisatie en- evaluatie (RI&E).

Gevaren m.b.t. houtstof inventariseren
Als de mogelijkheid bestaat dat werknemers worden blootgesteld aan kankerverwekkend hardhout stof, moet de werkgever onderzoeken in hoeverre dat gevaar bestaat (meten en beoordelen). De resultaten daarvan moet hij opnemen in de RI&E. Artikel 4.2 en Artikel 4.11 Arbobesluit regelt een groot aantal randvoorwaarden voor die beoordeling. Vervolgens moet de werkgever passende maatregelen treffen en daarna weer beoordelen of die het gewenste effect hebben gehad.

Grenswaarden, arbeidshygiënische strategie en ventilatie
Voor (hard)houtstof geldt op de arbeidsplek een grenswaarde in de lucht van 2 mg/m³ als gemiddelde bij 8 uur blootstelling ( Artikel 4.3 Arbobesluit juncto Artikel 4.20 Arboregeling ). Binnen de houtbranches heeft men afgesproken dat waar mogelijk en haalbaar een grens wordt aangehouden van 1 mg/m³ in de lucht. Bij aanschaf van nieuwe houtbewerkingsmachines wordt er vanuit gegaan dat bij bewerkingen nooit meer stof vrijkomt dan maximaal 1 mg/m³ (emissiewaarde). Dit staat in de Branchenormen voor de Timmerindustrie.
Als de concentratie in de lucht te hoog wordt moet de werkgever maatregelen treffen. Hij moet daarbij uitgaan van de arbeidshygiënische strategie. Dat wil zeggen dat hij eerst bronmaatregelen moet nemen (voorkomen dat er houtstofemissie is) en pas als dat redelijkerwijs niet mogelijk is over kan gaan op het nemen van andere maatregelen, zoals het afschermen van werknemers of het afzuigen van het houtstof. Als ook dat (nog) niet mogelijk is moet hij adembeschermingsmiddelen verstrekken en erop toezien dat die daadwerkelijk worden gebruikt ( Artikel 4.4 ).
Bij recirculatie van ventilatielucht mag de lucht na filtering nooit meer houtstof bevatten dan 10% van de grenswaarde ( Artikel 4.5 ). Voor de concentratie houtstof in retourlucht is dit dus 0,2 mg/m³.

Kankerverwekkende stoffen
Voor kankerverwekkende stoffen geldt in de arbowetgeving een apart regime. In ieder geval moet worden voldaan aan het vereiste dat de blootstelling beneden de wettelijke grenswaar moet blijven, maar bovendien moet de blootstelling zo laag mogelijk worden gehouden. E.e.a. moet door middel van metingen worden bewaakt ( Artikel 4.18 ).

Explosiegevaar
Houtstof kan explosiegevaar met zich meebrengen. Om explosies te voorkomen is er aparte wetgeving ontwikkeld. Deze heeft slechts ten dele betrekking op houtstof ( Artikel 3.5b, Artikel 3.5c, Artikel 3.5d, Artikel 3.5e, Artikel 3.5f, Artikel 4.6, Artikel 4.7 ).

Persoonlijke beschermingsmiddelen
Als blootstelling aan houtstof niet kan worden vermeden, moet de werkgever aan de werknemers persoonlijke adembeschermingsmiddelen verstrekken. Zij moeten in voldoende mate op de werkplek aanwezig zijn. Uiteraard moeten deze aan een aantal vereisten voldoen, zoals geschiktheid voor het doel, draagcomfort, hygiëne, etc ( Artikel 8.1, Artikel 8.2 en Artikel 8.3 ).
De keuze voor een geschikt beschermingsmiddel moet gebaseerd zijn op de RI&E.


 
 
 

< terug naar vorige pagina